Bij de
geboorte van jongetjes zijn er al zaadcellen aanwezig. Vanaf de
puberteit groeit het aantal geslachtscellen (spermatiden) en die ontwikkelen zich later tot zaadcellen (
spermatoza) in een continue rijpingsproces van 75 dagen. Het rijpingsproces kan beïnvloed worden door koorts, infecties en andere externe factoren.
Wat moet een zaadcel kunnen?
Een zaadcel moet aan verschillende eisen voldoen om een eicel te kunnen bevruchten. Na de zaadlozing moeten de zaadcellen 12 tot 17 centimeter ‘zwemmen’ de zaadcellen vanaf de baarmoedermond, via de baarmoederhals, baarmoeder en eileider naar de buikholte. In 5 minuten kan het sperma de eileider, waarin de bevruchting plaatsvindt, bereiken.
Het baarmoederhalsslijm (
cervixslijm) helpt bij het transport van de zaadcellen doordat het in de meest vruchtbare periode van de maand zeer ‘
spermavriendelijk‘ is. Sperma behoudt zijn vruchtbaarheid voor ongeveer 48 uur.

In het baarmoederhalsslijm veranderen de zaadcellen biochemisch (
capacitatie) en dat is noodzakelijk om de eicel te kunnen bevruchten. Aangekomen bij de eicel vindt de acrosoomreactie plaats. Deze reactie is een versmelting van membranen op de kop van de zaadcel, waardoor
enzymen vrijkomen die nodig zijn om de buitenste wand van de
eicel te doordringen.
Deze enzymen zorgen ervoor dat de zaadcel zich door de harde wand van de eicel kan boren. Als de versmelting van de vrouwelijke eicel en mannelijke zaadcel gebeurd is ontstaat de zygote waaruit uiteindelijke het pré-embryo ontstaat: het begin van nieuw menselijk leven.
Oorzaken slechte zaadkwaliteit
Mannelijke sub- of infertiliteit kan
vele oorzaken hebben. In de meeste gevallen is de zaadkwaliteit (beweeglijkheid en vorm) niet optimaal, waardoor de eicel niet op tijd wordt bereikt voor de bevruchting. Maar ook kan het aantal (kwantiteit) van de aanwezige en goede zaadcellen te laag zijn.
Meestal ligt de oorzaak van de slechte
zaadkwaliteit bij een stoornis in de spermaproductie (
spermiogenese). De reden daarvoor wordt vaak niet gevonden maar kan liggen aan een vroegere ontsteking in de zaad- of bijballen, bestraling vanwege oncologische ziekten bestraald of chemotherapie of door een operatie op jonge leeftijd in verband met niet ingedaalde zaadballen.
Soms is het de aanwezigheid van een
varicocèle, een soort spatader in de balzak, die zorgt voor een (te) hoge temperatuur in de zaadballen veroorzaken was van invloed is op de zaadkwaliteit.
Een andere oorzaak is dat het sperma geen bevruchtend vermogen heeft omdat de
capacitatie of de
acrosoomreactie niet optreedt terwijl het zaad er volgens de uitslag van een onderzoek ‘normaal’ uitziet. Een verklaring voor dit probleem is tot op heden niet bekend.
Soms is
immunologische infertiliteit de reden waarbij er op de spermacellen antistoffen aanwezig zijn waardoor der zaadcellen het bewegend vermogen verliezen. De antistoffen binden zich aan het baarmoederhalsslijm, waardoor de zaadcellen wel ‘zwemmen’ mar niet vooruit komen en dus niet bij de eileider aan kunnen komen. Bij 70% van de mannen die een hersteloperatie ondergaan hebben na sterilisatie zijn antistoffen aantoonbaar maar niet in alle gevallen verklaarbaar.
Antistoffen kunnen ook gevonden worden na een ontsteking of
trauma van de zaadballen.
Tot slot spelen erfelijke factoren een rol bij verminderde vruchtbaarheid. Als de zaadkwaliteit heel slecht is worden soms afwijkingen op de
chromosomen gevonden. Bloedonderzoek kan dit aantonen. Er is dan ook een verhoogde kans op een
miskraam of aangeboren afwijkingen van het kindje.